Bouwkundige woorden en termen voor bestaande bouw
Welkom bij het Bouwkundige woordenboek. Klik op een letter van het alfabet waarmee het woord begint dat u zoekt.
Welkom bij het Bouwkundige woordenboek. Klik op een letter van het alfabet waarmee het woord begint dat u zoekt.
Asbestinventarisatie >
Bouwkundige keuring >
Energie besparen >
Energielabel >
Funderingsonderzoek >
Paal
Panieksluiting
Panlat
Paslaag
Patio
Peil
Piket
Piron
Pielmannetje
Platvol voegen
Potdekselen
PKVW
Pui
Q
(geen vermeldingen)
Rabat
Rachel/Raggel
Raveelbalk
Renoveren
Rensdak
Ringsleutel
Rollaag
Rooilijn
Ruit
Scheluw
Schoon werk
Schoorsteen
Schranken
Schulpen
Skelet
Slaper
Spar
Spil
Spoor
Spouwmuur
Spuwer
Staal
Steen
Steiger
Stelpost
Stempel
Stucadoren
Vakwerk
Vallicht
Varken
Velling
Verband
Verduurzamen
Verfbestek
Verholen goot
Verkenning
Vledder
Vlijlaag
Vogelschroot
Voorschot
Vuil metselwerk
Wand
Wang
Wapening
Wateren
Waterhol
WBDBO
Welstandstoezicht
Welstuk
Werktekening
Windveer
Wolfseind
(geen vermeldingen)
(geen vermeldingen)
Zakgoot
Zaling
Zakker
Zetting
Zoeten
Zoetschaaf
Zoom
Met aarde of zand aanvullen rondom funderingsmetselwerk.
Schuin afgehakte dakpan ter plaatse van een hoekkeper of kilkeper.
Het beginnen van een bouwwerk door het leggen van de eerste laag stenen voor gemetselde funderingen van opgaande muren.
Gedeelte van de stijl en de dorpel, waartegen een deur of draaiend raam sluit en waarbij, meestal onder een rechte hoek, de sponning aansluit. De aanslaglijst heet ook: naald.
Het waterpas gelegen vlak van een traptrede; (als maat) de afstand tussen twee opeenvolgende stootborden of optreden.
Zorgvuldig opsluiten in metselwerk (muurzijden van kozijnen e.d.).
Geboorte of begin van een boog of van een gewelf; de eerste steen of laag boven de rechtstand, die al deel is van de kromming van de boog of de gewelfkap. Hieraan beantwoordt de aanzetvoeg, die onder een ongeveer rechte hoek op de druklijn van de boog komt te staan.
Verwijderen van oude verflagen met hete lucht. De verflaag wordt zacht en kan vervolgens gemakkelijk worden afgekrabd. Deze methode is veiliger en beter voor de gezondheid dan afbranden.
Een deur of raam goed haaks afwerken en in de scharnieren hangen.
Opzettelijke afwijking van de horizontale ligging van een goot, plat dak, stoep, terras, balkon of afvoerbuis, die voorkomt dat er water in of op blijft staan. Ook als maataanduiding gebruikt bij rioolstelsels en vloeistof bevattende leidingnetten, hier ook verhang genoemd.
Afwerken van houten (constructie) delen door de scherpe kanten weg te nemen.
Zie ook bestek. De voorwaarden waaronder een bouwwerk wordt uitgevoerd en waarin alle rechten en plichten van aannemer enopdrachtgever staan omschreven.
Amoveren is een ander woord voor slopen.
Paalfundering waarbij twee houten palen naast elkaar worden verbonden door een kesp. Daarop is het dikke vloerhout bevestigd, waarop gemetseld wordt.
Stelsel van waterpas aangebrachte planken waarbinnen het bouwwerk gemaakt moet worden. Op de planken wordt met een zaagsnede de maatvoering van het opgaande werk aangegeven.
Balk van naaldhout met een doorsnede van 6,5 x 16,5 cm, soms 15, 14 of 13 cm hoog. Ook wel batting genoemd.
Kleine voorhamer met een bolle (voor het bewerken van plaatwerk) of vlakke kop (voor werk aan de werkbank).
Schotwerk om betonspecie (nog niet verhard mengsel van cement, zand, grind en water) in de gewenste vorm hard te laten worden.
Een muur bedekken met een laag mortel, een mengsel van kalk en zand en deze (al of niet ‘onder de rij’) effen schuren (vgl. vertinnen); voor buitenmuren wordt cement toegevoegd, tegen het invreten van vocht en om verstening te bevorderen. Bij de beraping van boerenhuizen wordt wel gemalen baksteen bijgemengd.
Volledige beschrijving van een te maken bouwwerk, inclusief de materiaalkeuze, de uitvoeringsvoorwaarden, de opleveringsdatum en de prijs met alle voorwaarden en voorschriften die daarbij van belang zijn. Het bestek kan met de bestektekeningen de basis vormen van het contract tussen opdrachtgever en aannemer.
Bouwmethode waarbij het skelet van het gebouw is opgetrokken van beton. Dit skelet vormt de draagconstructie van het gebouw.
Ander woord voor (draag)balk.
Een zo dun mogelijk laagje witpleisterwerk (mengsel van kalk en gips) om muren vlak en glad te maken.
Opstaande kant van een (houten) dakgoot.
Stof, natuurlijk of kunstmatig vervaardigd, geschikt en gebruikt voor de constructie, beschutting en versiering van een gebouw, allereerst dus hout en (natuur- of bak) steen, beton, staal, kalk, zand, cement, leien, pannen, lood, zink, vervolgens glas, gips, verf, tegels, metalen en kunststoffen.
Vuurvaste steen van gebakken klei die wordt gebruikt voor het bekleden van open haarden en schoorstenen.
Materiaallaag die door sproeien, gieten of verven op een oppervlakte wordt aangebracht.
Apparaat dat lucht (of een ander gas) onder hoge druk brengt. Die druk wordt gebruikt voor het aandrijven van gereedschap of een machine.
In overeenstemming met, beantwoordend aan, de eisen van de constructie.
De maat van een opening, b.v. van een raam- of deurkozijn.
Waterdichte passende plaat met pijp in de dakbedekking voor ventilatie- en rookkanalen.
Aluminium profiel op een dakrand, meestal gebruikt als afwerking.
Rond houten staafje, dat in twee aan elkaar te verbinden houten elementen in een rond gaatje wordt gelijmd, waardoor een goede verbinding ontstaat. Voornamelijk bedoeld om verschuiven te voorkomen.
Ontworpen bewegingsvoeg om uitzetting en krimp tussen bouwdelen op te vangen.
Hout dat evenwijdig aan de jaarringen wordt gezaagd.
Machinaal vervaardigde spijker van getrokken staaldraad met opgestuikte kop. Sedert ca. 1830.
Een driekwart metselsteen.
Lichte bouwsteen, vervaardigd van lichtgewicht toeslagstoffen zoals bims (vulkanisch puinsteengruis), gebonden met Portlandcement. Blijft door de in bims opgesloten lucht op water drijven, in tegelstelling tot de van hoogovenslakken gemaakte stenen. Wordt foutief wel tufsteen genoemd.
Letterlijk: stok waarmee duimen worden gemeten, thans meetlat, meestal van 1 meter lengte, ca. 10 mm breed en 5 mm dik, door scharnieren opvouwbaar tot een lengte van 25 cm, gewoonlijk gemaakt van -> palmhout. De beide kanten zijn voorzien van een maatverdeling volgens het metrieke stelsel, de smalle zijde is voorzien van maatverdeling in inches of in Amsterdamse duimen, waarin voorheen in Nederland het hout werd gemeten.
Profilering aan houten ramen, kozijnen en balklagen, bestaande uit een ingesnoerde kwartronde overgang tussen twee haaks op elkaar staande vlakken van het hout.
Bouwen met in de fabriek gemaakte kant-en-klare onderdelen, bijvoorbeeld betonnen gevels, wanden en vloeren. Veelal gebruikt bij nieuwbouw.
Ander woord voor priem.
Deur- of raamvergrendeling in de vorm van stangen.
Metselconstructie toegepast als afwaterende beëindiging van gevelvlakken, tuin- en erfmuren en beren in waterlopen. De stenen zijn staand verwerkt, meestal onder een hoek van 45 graden, vanaf beide zijden van de muur waarbij beide vlakken elkaar ontmoeten in een scherpe hoek boven de muur. Als variant ook mogelijk met een platte steen als afdekking van de toplijn.
Randafwerking van zinken, koperen of loden goten en dakbedekkingen waarbij het materiaal door vouwen of zetten een vlakke afwerking krijgt. Felsnaad: gevouwen of gezette verbinding van loden of koperen bladen onderling zonder gebruik van soldeer of klinknagels e.d.
Heel dun geschilde of gesneden bladen hout.
Een spil of schijf van staal voorzien van een profiel, waarmee groeven of sleuven worden aangebracht in metaal of hout.
Speciale handboor voor het boren van kleine, diepe gaatjes op moeilijk bereikbare plaatsen en kleine gaatjes in dun materiaal.
Afwerklaag van kalk, gips en zilverzand voor wanden en plafonds.
Ondergrondse of althans verlaagd gelegen ondersteuning van een gebouw, waarop het fundament wordt opgetrokken. In hoofdzaak drieërlei:
Kalk die is ontstaan door het verhitten van kalksteen en die voordat het gebruikt wordt eerst met water wordt bewerkt (geblust).
Voortbrengsel van bouwnijverheid, dat wat ontstaat door bouwen, waaronder te verstaan het stapelen en metselen van stenen, het timmeren van hout, het gieten van mortel en beton, het construeren van een stalen omhulsel (een en ander ook voor welving en andere overdekking), waardoor een product van enige duurzaamheid en omvang wordt gevormd, waarin de mens een beschutte gelegenheid voor woning, berging, uitoefening van arbeid, vergadering of voor de religieuze cultus vindt.
Hout dat aan vier zijden rechthoekig en parallel is afgezaagd.
Metselsteen die ontstaat doordat de hele steen in de lengterichting horizontaal is doorgezaagd.
Lat van hout, aluminium of kunststof die op het kozijn wordt bevestigd voor het vastzetten van ruiten.
Rioolbuis gemaakt van vette klei en chamotte met een glad en keihard oppervlak.
Beugel waarin de dakgoot leunt.
Oorspronkelijk houten ligger, aangebracht in de lengterichting van een kap, waarvan twee zijden evenwijdig zijn aan het dakvlak. Later ook soortgelijke elementen, waarvan de boven- en onderzijde horizontaal zijn. Vgl. vliering.
Sterk sierpleisterwerk met een meer of minder grove structuur.
Muur van dezelfde dikte als de halve lengte van een metselsteen.
Horizontaal verbindingselement tussen twee daksporen, die tegenover elkaar staan. Bij sporenkappen zijn er meestal enige hanebalken boven elkaar. De bovenste (of enige) is vrij dicht onder de daknok. Ook: haanhout of haanbalk. Omdat de doorsnede vrijwel die van de sporen is, is de term balk in feite niet juist. Zie spoor.
Afstand tussen het midden van de ene balk tot het midden van de andere balk.
De uitwendige hoek tussen twee dakschilden.
Gereedschap van een stukadoor waarmee hij rechte hoeken kan maken opgepleisterde muren en plafonds.
Bouwmethode waarbij de dragende delen van het gebouw gemaakt zijn van een houten skelet van balken, kolommen en platen.
Afkorting van: Hemel Water Afvoer/Hemelwaterafvoer.
Afkorting van: Industrieel, Flexibel en Demontabel bouwen.
Dat deel van het woningontwerp dat gaat over het binnenwerk. Bijvoorbeeld niet-dragende muren, de keuken en de badkamer.
Klein L-vormig stalen staafje met twee gebruikszijden voor het schroeven van zeskantige schroeven.
Opening of kas die de metselaar in een muur laat of in een bestaande muur maakt, rekening houdend met de aansluiting van een andere, nog op te trekken, muur. De eerste muur krijgt met dat doel dus een staande tand.
Vullen van de voegen na het aanbrengen van tegels.
Over een gedeelte van de lengte beslagen spar, als rondhout uit de Oostzee landen ingevoerd, vooral voor steigerpalen en jufferkappen. Ook gebruikt als dunne heipalen. De lengten lopen van 15 tot 30 voet (4-8 m.) Vgl. spoor.
Eenvoudige kapconstructie, bij voorkeur met behulp van juffers, zonder dakbeschot en waarbij de panlatten het verband in de lengterichting van de kap vormen. Gebruikt voor boerderijen, schuren en stallen.
Muur om de druk van een hoger gelegen bodem, b.v. van een heuvel of een berghelling, te weerstaan.
Eenvoudig (houten) gebouwtje.
Bout waarmee zware voorwerpen aan de muur worden vastgemaakt.
Laag metselwerk van verlopende dikte om fout te corrigeren, varken.
Grind, brokjes kwarts, door slijtage en afschuring in het diluvium ontstaan, gewoonlijk met grof zand vermengd te vinden op heidevelden en in rivierbeddingen. Gebruikt voor de verharding van wegen, het aanmaken van beton of het vormen van een onderlaag onder funderingen.
De inwendige hoek tussen twee dakschilden.
Klein karretje voor het vervoeren van materialen als zand en steen over een smal spoor op de bouwplaats. De kar heeft een bak die gekanteld kan worden.
Houten lat waarmee planken of schroten bijeen worden gehouden.
Zand dat onder de bestrating van tegels en straatwerk wordt gebruikt.
Tuimelraam.
Dakpan waarmee een dak waarin een knik zit ononderbroken bedekt wordt
Afwerking van metselwerk waarbij de voegen volgezet worden, vervolgens langs de rij gestreken en tenslotte langs de kanten met een voegijzer of een mesje schuin afgesneden (de lintvoegen afwaterend en bij snijvoegen flink uitstekend).
Buitenkant van een zinken goot.
Trechtervormig vat waarmee beton in de bekisting wordt gegoten.
Balkvormig element van hout, steen of ijzer, dat een venster, ingang of andere opening van enige breedte overspant en het bovenliggende muurwerk draagt, tenzij er een ontlastingsboog over is geslagen.
Horizontale voeg tussen twee lagen metselwerk. Ook lopende, liggende, leger- of strekse voeg genoemd.
Een inpandig balkon.
Stroken lood voor het maken van waterdichte aansluitingen tussen constructies.
Hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning.
Middenstijl van een kapspant, waarin de nok is ingelaten en de kapbenen, evt. ook de hoekkepers samenkomen. De makelaar aan de gevelzijde wordt soms verlengd en van een spitse topversiering voorzien, al of niet met lood bekleed en met een piron, die zelf ook wel makelaar genoemd wordt. Decoratieve bekroning van een houten geveltop bij huizen en molens.
Model, vorm, formeel of patroon waarnaar iets wordt vervaardigd, een profiel wordt afgetekend of waarin een vorm wordt gemodelleerd.
Dak dat bestaat uit twee geknikte vlakken.
Extra werk voor de aannemer dat van tevoren niet is begroot (bijvoorbeeld extra stopcontacten of duurdere kranen).
Bouwstenen met specie tegen en op elkaar leggen. Men spreekt van ‘over de hand’ metselen, als aan de buitenzijde van de muur schoon werk zichtbaar zal zijn en er van binnenuit moet worden gemetseld, wanneer het normale van buitenaf metselen onmogelijk is.
Werk dat wel is begroot, maar tijdens de uitvoering komt te vervallen (bijvoorbeeld één wastafel plaatsen in plaats van twee, zoals oorspronkelijk bedacht).
Uitgehard mengsel van cement, zand en water.
Bouwkundige benaming voor badkamer.
Geprofileerde lijst op het buiten- boeibord van een goot.
Ander woord voor kwast.
Aannemer die in opdracht van een hoofdaannemer een bepaald onderdeel van de verbouwing voor zijn rekening neemt, bijvoorbeeld een stukadoor of schilder.
Horizontale balk om bovenliggende muur op te vangen.
Uit het verband geraakt, ingezakt, gescheurd (van een fundament, muur of pijler).
Klein karretje voor het vervoeren van materialen als zand en steen over een smal spoor op de bouwplaats. De kar heeft een bak die gekanteld kan worden.
Houten lat waarmee planken of schroten bijeen worden gehouden.
Zand dat onder de bestrating van tegels en straatwerk wordt gebruikt.
Klein karretje voor het vervoeren van materialen als zand en steen over een smal spoor op de bouwplaats. De kar heeft een bak die gekanteld kan worden.
Houten lat waarmee planken of schroten bijeen worden gehouden.
Zand dat onder de bestrating van tegels en straatwerk wordt gebruikt.
Klein karretje voor het vervoeren van materialen als zand en steen over een smal spoor op de bouwplaats. De kar heeft een bak die gekanteld kan worden.
Houten lat waarmee planken of schroten bijeen worden gehouden.
Zand dat onder de bestrating van tegels en straatwerk wordt gebruikt.